J.C. Bloem logeerde als kind geregeld bij zijn grootouders in Den Haag. Grootvader Bloem was minister van Financiën, vader Bloem was burgemeester en Jacques Cornelis zou dichter worden, “naderhand door iedereen gezien als veruit de meest luie figuur uit de Nederlandse letteren”. Aldus zijn biograaf Bart Slijper (Van alle dingen los, p. 49). Wanneer Bloem op latere leeftijd terugblikt op Den Haag rond de eeuwwisseling, beschrijft hij een zomerdag in Scheveningen: “men kreeg als kind allerlei heerlijkheden van Kocaré”.
Volgens de opgave in de telefoonlijst uit 1915 verkocht J. Kocaré confituren, chocolade en dessertartikelen. De firma had telefoonnummer H289. Wie haar wilde bellen, diende ook die ‘H’ op te geven: “Deze letters [H, S, V of R] wijzen aan of de opgeroepenen op het centraal-bureel van het locale net te ‘s Gravenhage, dan wel op de hulpbureelen van dat net te Scheveningen of Voorburg (waaronder Rijswijk) zijn aangesloten.”
Allerhande heerlijkheden, zoals Haagse hopjes, verpakte Kocaré in een “praktisch-luxe verpakking”, te weten blik. En of het nu echt praktisch van opzet was of eerder economisch: “door weglating van klevend zilver papier, het gemakkelijkst bij gebruik”.