Kunstenaars uit vroeger tijden, van wie men wel werken kent maar niet de naam, worden vaak aangeduid met een noodnaam. Zo draait een van de boeken van Hella S. Haasse om de Meester van de Neerdaling.
Je hebt de meesters van het grote gebaar: de meesters van
de tijd
de waan
de wereld
de aanbidding
de lach, de dans en de levensbron.
Maar ook de meesters van
de visnetten
de beperking
de gebogen lijn
de verlaten stations
de kleine landschappen.
En de grillige meesters, die van
de Nederlandse winters
de stenen vrouwenkop
de openingstitels
de sluipkunst
de handdoek en de blokkwast.
De aankondiging van de tentoonstelling “De erfenis van Rogier van der Weyden” in de Koninklijke Musea voor Schone Kunsten van België rept van de Meester van het geborduurde loof – via het synoniem “lover” ook bekend als “Master of the embroidered lover”, die omstreeks 1490 de Maagd met kind en musicerende engelen schilderde.